Hoe het begon
Het IJslandse hondenras is meer dan 1000 jaar oud. Aan het einde van de 8e eeuw trokken de eerste Noorse Vikingen naar het toen vrijwel onbewoonde IJsland, en velen volgden de paar eeuwen erna. Zij namen hun vee mee naar IJsland: schapen, paarden en hun honden. De sagen uit die tijd zijn in de dertiende eeuw op papier gezet: de boerderijhond vergezelt de mens waarheen hij ook gaat en past op het erf en het vee.
De Vikingen bezochten in die tijd ook Groenland en het is waarschijnlijk dat de Groenlandse Eskimohond zich vermengd heeft met de IJslandse hond. Er bestaat ook veel overeenkomst met de Noorse Buhund en de Siberische husky.
Hoe het verder ging
In de middeleeuwen ontstaan contacten met Engeland, waar veel honden naartoe vertrekken. In 1570 wordt de IJslandse hond vermeld in de ‘Canibus Brittannicus’, en rond 1600 schrijft Shakespeare in zijn werk ‘Henry V’ over deze hond: “Foei, IJslandse hond. Jij straathond met spitse oren van IJsland”.
Veel van de vroegere publicaties over de hond zijn op voortreffelijke wijze opgespoord en in 1956 samengevat door Mark Watson. Hij reisde veel door IJsland en vertrok uit Engeland naar Californië om daar met zijn IJslandse honden verder te fokken.
Meerdere reizigers die midden 18e eeuw door IJsland trekken, vermelden de hond in hun reisverslag. De Denen Olafsen en Povelsen beschrijven dat er 3 verschillende typen honden zijn: één wat kleinere met langer haar, één wat groter met kort dik haar en één type met een vrij korte staart.
Tien jaar later beschrijft de Fransman De Buffon echter slechts één soort, die lijkt op de Siberische hond, de Groenlandse hond en de Kamtschatkahond. Horrebow uit Engeland schrijft: “Er zijn veel honden op IJsland, steeds gebruikt als herdershond en elke boerderij heeft er wel 1 of 2”.
In 1809 doet William Jackson Hooker verslag van zijn reis door IJsland: van elke huisdier op IJsland staat de hond op de eerste plaats. Hij bewaakt huis en erf, zorgt ervoor dat de paarden de voorraad hooi in de winter niet stelen en bewaakt en verzamelt de schapen in de bergen. Het is een apart type hond met nogal wat variatie, maar steeds een lange dikke roodbruine vacht, en een lange op de rug gekrulde staart.
En in 1811 George Stuart McKenzie: “De honden lijken op die uit Groenland, hebben een gekrulde staart en zijn meestal wit, soms bruin of zwart”.
De 19e eeuw en daarna
Het is een waardevolle hond die wel geruild werd tegen een paard en twee schapen. De laatste decennia van de 19e eeuw zullen er ongeveer 15.000 op IJsland geweest zijn. Een epidemie van darmwormen onder mensen en dieren maakt dat de hond onder controle werd gesteld en alleen boeren deze nog mochten bezitten. Er komt een importverbod op honden van buiten IJsland.
Eind 19e eeuw ontstaat een epidemie van de hondenziekte en men schat dat ¾ van de hondenpopulatie hieraan sterft. Intussen zijn nogal wat honden naar Denemarken gegaan. Daar wordt ook in 1898 de eerste hondenshow gehouden waar IJslandse honden aan deelnemen. Dit was in Engeland al in 1880 gebeurd.
Intussen dreigt het ras in IJsland uit te sterven; niemand bekommert er zich om. Pas in 1970 wordt er een vereniging tot bescherming en bevordering van de IJslandse hond opgericht. Het herstel van het ras op IJsland is vooral te danken aan het vele werk van Sigridur Pétursdóttir. In 1974 wordt in Duitsland een vereniging voor fokkers en liefhebbers van de IJslandse hond opgericht.
Tegenwoordig zijn er verenigingen op IJsland, in Denemarken, Zweden, Noorwegen, Finland, de Verenigde Staten, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Frankrijk en Nederland. Canada kent (nog) geen vereniging, maar is welkom als toeschouwer op de seminars die jaarlijks worden georganiseerd door I.S.I.C. (Icelandic Sheepdog International Cooperation).